De Wintertaling, de tederste van de klas

7 januari 2010 om 00:00 Nieuws

Zoals de naam al aangeeft is de wintertaling een overwinteraar. Van oudsher staat ze bekend als wintergast en doortrekker. De herkomst van het woorddeel ‘taling’ is niet met zekerheid te zeggen. Enig houvast biedt het Deense ‘atling’, hetgeen eendje betekent.

De wintertaling is met zo’n 35 centimeter – de grootte van een Vlaamse Gaai - de kleinste Europese eend. Vanwege haar geringe omvang (de gemiddelde gewone wilde eend is ruim 55 cm) noemden Amsterdamse poeliers ze ook wel ‘halfje’. Daar zal de ingeboren koopmansgeest niet vreemd aan zijn.

Sinds 2002 is alleen de jacht op de wilde eend nog toegestaan. Naar zijn geluid, een kort krekelachtig “krik, krik” heet het talinkje in dialecten en in Duitsland en Frankrijk krik of krikeend. Ook de wetenschappelijke naam Anas crecca is van klanknabootsende aard.

Eendje voorop

Er zijn meer talingen en de bekendste is de zomertaling. Eens verraste ik zo’n koppeltje in een vennetje in Broekhuizen. Ze vliegen snel en grillig en kunnen scherp naar links of rechts wentelen. De twee, die ik verraste stegen verticaal op, roetsjten langs de struiken en eenmaal richting gekozen suisden ze als een traumahelicopter koersvast over de hoge bomen uit het zicht. Ook wintertalingspannetjes vertoeven graag in vennetjes en poeltjes. De wintertaling overtreft in kleur en pracht zijn overzomerend familielid nog net iets meer. In hun prachtkleed is het een genot zo’n lief, knus koppeltje te mogen waarnemen. Waarschijnlijk draagt daartoe bij dat ze zo klein van stuk zijn, dat vertedert extra. Soms zie je ze in de vlucht in een klucht, meestal echter in een koppeltje. Oriënteer je dan direct op de achterste, want het eendje vliegt altijd voorop. Wanneer ik op een schilderij een koppeltje eendje zie in de vlucht kan ik niet nalaten te controleren of de werkelijkheid goed is weergegeven.

De handboek Vogels van Nederland (2009) meldt dat Nederland bezoekende wintertalingen meer en meer standvogels zijn geworden. De jonge vogels trekken weg naar Engeland en Frankrijk en vogels uit Scandinavië en Rusland trekken via Nederland zuidwaarts. Ze foerageren bij voorkeur op drassige, modderige watervlaktes. In de Ameronger Bovenpolder liggen een paar van die mooie stukjes teruggegeven natuur. Vanaf de Rijndijk goed te bewonderen. Bij het droogvallen van de Zuidelijk Flevopolder (1968) trok de wintertaling er massaal op.

Talingen bouwen hun nesten dichter bij het water dan welke eend ook. De 9-12 eieren zijn bruingeelachtig wit. De broedduur is drie weken en de jongen zijn al na dertig dagen geheel zelfstandig. Wintertalingen eten zaden van rieten en andere waterplanten, die gedijen op vochtige gronden. Brehm daarover: ‘schrander als ze zijn leggen ze allengs alle vrees af op plaatsen waar zij geen gevaar hebben te duchten’. Ze bezoeken alle voedselvergaarplaatsen in moerasgebieden en bosvennetjes en poelen voor zover ze ondiep en rijk aan planten zijn.

T

ekst: Kees de Kroon

Foto: Jan van der Greef

advertentie
advertentie