Heuvelrug Natuurlijk: De Putter

2 september 2010 om 00:00 Nieuws

Uit mijn directe omgeving kreeg ik onlangs plezierige waarnemingen over het puttertje of distelvink. De herkenning is onmiskenbaar met het rood aan de snavel, de zwartwitte kop en het geel aan de vleugels. Met hun forse snavel weten ze diep naar kleine zaden in distels, zoals de kaardenbol op de foto, te ‘peuteren’. Een van de betekenissen van hun naam zou van dit ‘peuteren’ afgeleid zijn.

Maar mooier is hun kermiskunstje, dat ze water kunnen putten uit een piepklein emmertje door dit met een kettinkje op te trekken. Gekooide putters kunnen gemakkelijk kunstjes worden geleerd. Vroeger werden de meeste zangvogeltjes in kooitjes in huis gestopt. Met de een lukte dat beter dan de ander. Tot zijn eigen noodlot bleek het puttertje een eersteklas kooivogeltje. Instinctieve slimheid als het kunstje met het wateremmertje brengt mensen ertoe te denken dat zo’n vogelsoort intelligenter is dan andere en daarmee dichter bij de mens zou staan. Sinds de mens is gaan schilderen en schrijven hebben vogels door hun diversiteit en alomtegenwoordigheid veel indruk op de onderzoekswereld gehad. ,,In gevangenschap bleek ongeveer een kwart van alle puttertjes uitvinder: ze trekken aan het kettinkje het emmertje omhoog zonder dat ze dat anderen zagen doen. Een tweede kwart is imitator: ze komen pas op het idee door anderen. De helft bestaat uit sufferds, die het nooit zullen leren.” (Gwinner 1968)

Verfveegjes

Het opvallende verenkleed en de zang van het puttertje zijn van een zinnenstrelend genot. Over zijn kleuren bestaat in het volksgeloof het verhaal dat het puttertje zich bij de schepping bescheiden op de achtergrond hield. Toen hij uiteindelijk aan de beurt kwam waren er nog maar enkele verfrestjes over. De veegjes, die hij op kop en lijfje kreeg vielen echter zo goed uit, dat het hem tot een van de mooiste zangvogeltjes maakte.

Over zijn zang vermeldt het handboek Vogels (2009): ,,zacht, variatie van tjilpende , kwetterende en trillende noten met altijd er door verweven de twee- tot drietonige klingende vluchtroep: een vrij hoog, volklinkend tie-tè-liet, met de laatste lettergreep bijna vragend.”

Putters nestelen in de oksel van een zijtak in het hogere deel van een boom. Eind mei worden vijf á zes eitjes gelegd en 12-13 dagen door het vrouwtje bebroed. Het mannetje gedraagt zich aansprekend door het vrouwtje in de broedtijd keurig te verzorgen en samen met haar de jongen in een paar weken groot te brengen. In juli volgt vaak een tweede legsel.

In het najaar trekt een deel van de Nederlandse populatie weg naar het zuiden. Ik herinner me wel eens een zwerm putters op een septembervakantie in Frankrijk, die zich tegoed deden aan de rijpe zonnebloemen. Geel op geel, het gaf een bijzondere aantrekkingskracht. In onze regio is het voorkomen van dit tuin- en parkvogeltje toegenomen. Ik wijt dat aan het groeiend areaal van natuurgebieden en rijkbeplante wegbermen waar ons Nationaal Park zich steeds meer in mag verheugen.

Tekst: Kees de Kroon

Foto: Martin Hierck

advertentie
advertentie