15 november 2013 om 00:00 Nieuws

Camouflage in de Natuur II

In ‘the struggle for life’ is het lijfsbehoud van kleinere en zwakkere diersoorten afhankelijk van hun vermogen zich te kunnen camoufleren tegen hun predatoren. Vluchten komt vaak pas aan de orde als het niet anders meer kan. Zelfs de relatief sterke soorten vluchten pas in het uiterste geval. Meermaals heb ik een fazant in een rietkraag van de grond kunnen plukken of een drijvende hond dat zien doen. Een kwestie van “survival of the fittest”. De sterksten laten zich echt niet pakken.

Van Dale definieert ‘mimicry’als: ‘benaming voor verschillende vormen van (quasi)-nabootsing of camouflage, met name in het dierenrijk; het zich in vorm en kleur aanpassen van sommige planten en dieren om voor de levensstrijd beter toegerust te zijn’.Vooral van vlinders en kevers op bloemen en planten zijn mooie voorbeelden bekend. In het grote dieren rijk misleidt de zebra met haar strepenpatroon de jagende leeuw in de schemering. Een sprekend voorbeeld dichter bij huis is de ‘paalhouding’van de roerdomp. Met dien verstande evenwel dat die niet gaat vluchten, maar liever in de aanval gaat. Niet in het minst vanwege fotografische aansprekelijkheid een mooie ‘mimicry’. De steltloper knippert zelfs niet met de ogen. Roerloos ‘oog in oog’ is toch wat je graag ziet. Denk aan een geschminkte, ‘levend’ standbeeld van een artiest op drukke toertistische plekken in grote steden.

Grondkleur

In onze streken zijn er verschillende soorten van kleuraanpassingen bij prooidieren. Bij het broeden komt het eendje van de wilde eend haar schutkleur goed van pas. Het mannetje past zich in de ruiperiode in zijn zomerkleed ook aan. Nu weer naar de winter hebben de woerden al bijna hun vertrouwde groen-wit-zwarte tekening voor de balts.

Opvallend is dat relatieve late nest vluchters lichtere eieren hebben dan erdere nest vluchters. De kievit, die de belager op een dwaalspoor zet bij het verlaten van het nest door een manke poot te suggereren heeft bijna perfecte schutkleur eieren, terwijl de wilde eend lang afwacht om zijn nest vol lichte eieren open te leggen. Meestal vormt de grondkleur de basis voor kleuraanpassing. In het genre van de fazant past ook de houtsnip en in mindere mate de patrijs. Het zijn vogels die altijd in de buurt van hun schutkleur gevende dekking willen blijven.

Tot de zwakste prooidieren die als eerste vluchten behoren de meeste veldmuizen. Bij muizen is hun vacht meestal ‘grondkleurig’. Helaas liggen er voor de zwakbedeelde muis meer gevaren op de loer dan alleen het zicht. Uilen bijvoorbeeld eten veel muizen en hebben daartoe een scherp gehoor. De schijfvormige kop van de kerkuil is speciaal zo gevormd om het geluid van een ritselend muisje op grote afstand te kunnen onderscheppen. Zelfs voordat een argeloos muisje van onder de sneeuw zijn kopje opstak, zag ik onlangs in een natuurdocumentaire, zat de uil vanuit een boom op 100 meter al klaar om toe te slaan.

Tekst: Kees de Kroon

Foto: Paul Dirksen

advertentie
advertentie