De Rietgors, een donker stipje op een verre rietstengel

22 april 2010 om 00:00 Nieuws

De Rietgors is vernoemd naar zijn leefgebied. Een rietgors is een met riet begroeid aangeslibd stuk land. In de Latijnse naam Emberiza schoeniclus betekent schoeniclus ‘in het riet voorkomend’. In het Brabantse ‘zwartmuske’ zit overeenkomst met de grootte én het verenkleed van de gewone huismus.

In rietringel kan het naamdeel ‘ringel’ afkomstig zijn van de witte ring rond de nek, maar evengoed kan het metaalachtig rinkelend geluid ermee geduid zijn.In deze tijd van het jaar bakenen ze hun territorium af door hun hoogste ‘geringel’ te laten horen vanaf de top van een rietstengel in een dor okerkleurig rietveld. Het handboek Vogels (2009) geeft aan dat ze minder in onze provincie voorkomen. Dat komt omdat de rietgors gevoelig is voor verdroging. In gebieden waar het waterpeil kunstmatig laag wordt gehouden verdwijnt de rietgors. Alleen in de drassige provinciale grensovergangen in het westen, noorden en zuiden komen ze nog het meeste voor.

Onlangs bleek me weer in de Amerongse Bovenpolder dat deze gors tamelijk schuw is. Bij gevaar duiken ze onder in het lage riet. Ze vliegen een beetje springerig op, op het hulpeloze af. Naar soortgenoten toe tonen ze zich strijdvaardig in hun lied en zijn ze acrobaten op de wuivende rietstengels. Geen stengel is hun te zwak om er op te landen, maar hun wijze van wegvluchten of klaaglijk fladderen om zich te verdedigen tegen rovers, die hun nestelingen belagen verraadt hun zwaktes. Het nest bevindt zich laag bij de grond in dichte vegetatie. De 4-6 eieren worden begin mei gelegd en voornamelijk door het vrouwtje bebroed. Net als bij de mus komen ze na een kleine twee weken uit en verlaten de jongen na weer twee weken het nest. Er is dan nog tijd voor een tweede legsel.

De rietgors voedt zich in de zomer met insecten. In najaar en winter nemen ze ook het zaad van de rietstengel tot zich. In de koude periode fourageren ze ook groepsgewijs en trekken naar zuidelijker streken.

In de orde van kleine zangvogels zijn er enkele families, waarvan de onderlinge soorten voor de leek nauwelijks uit elkaar te houden zijn. Voorbeelden zijn vinken en mezen. Daar zien we er in onze tuinen wel 10-12 soorten van. De evolutie heeft de gorzenfamilie ook in vele variaties doen ontwikkelen. In ons land is de rietgors de meest algemene en het beste herkenbaar. Verder komen in aanzienlijk kleinere aantallen bosgors, dwerggors, ijsgors en grauwe gors voor. Volgens de ANWB vogelgids zijn daar Europees nog aan toe te voegen geelgors, witkopgors, cirlgors, smyrnagors, bruinkopgors, zwartkopgors, wilgengors, rosse gors, grijze gors, gestreepte gors en huisgors. Waar ik op een vakantie in Frankrijk of Spanje wel een mus van een gors kan onderscheiden begint het probleem met de ondersoorten. Zo heb ik de mannetjes van de cirlgors en de geelgors al wel als 100% zeker op mijn waarnemingenlijst, maar tast ik toch vaak mis als het de vrouwtjes betreft.

Tekst: Kees de Kroon

Foto: Jan van der Greef

advertentie
advertentie