‘Maarn was een paradijs op aarde’

1 april 2010 om 00:00 Nieuws

Het terrein aan de Hoekenkamp, in het verlengde van de Krönerweg, ligt er - meer dan zestig jaar later - nog net zo bij als toen de familie het in 1947 verliet. Op last van de gemeente Maarn moest het illegaal gebouwde huis destijds worden afgebroken en verhuisde de familie naar Terwolde waar stiefvader Tita een nieuwe tandartsenpraktijk begon. Van de noodwoning aan de Hoekenkamp is niets meer te zien, behalve de restanten van een septictank in de grond. Het door bomen omgeven grasveld, is de plek waar de familie tijdens en na de oorlog zijn eigen groentetuin had. Tussen de bomen ligt een flinke kuil. Het zijn de restanten van een ondergrondse hut die Jaap en Henk Robberts in de oorlog hebben gegraven. ,,Die hut is pas twee jaar geleden ingestort.’’

MAARN - Het Heuvelrugdorp Maarn was tijdens de Tweede Wereldoorlog een paradijs op aarde voor de broers Jaap en Henk Robberts uit Amsterdam. Samen met hun moeder en stiefvader woonden de broers vanaf 19 december 1942 in huurwoning De Heycop in Maarn. Dit huis werd in de zomer van 1943 door de Duitsers gevorderd. Daarna woonde het gezin enkele weken in een kippenhok op een belendend bosperceel waar later illegaal een noodwoning werd gebouwd. door John Spijkerman

Jaap Robberts (76) schreef het boekje ‘Mijn jeugd in Maarn’ over zijn paradijselijke jeugd in het Heuvelrugdorp. Een tijd vol avontuur, spanning en gevaar: met onderduikers, bombardementen en gestolen geweren. ,,Het is geen rampverhaal of een verhaal vol persoonlijke ellende. Ik heb geen familieleden verloren. In de crisistijd heb ik slechter gegeten, dan in de hongerwinter. ‘’ Robberts heeft het boek vooral geschreven voor zijn kinderen en kleinkinderen.

Grotere tegenstelling dan tussen Amsterdam en Maarn was voor de broers Robberts niet denkbaar. Hun eigen vader verliet het gezin in 1934. In Amsterdam leidden de jongens een beschermd bestaan. Hun moeder was vaak ziek en verbood hen om buiten op straat te spelen. Later kreeg hun moeder een relatie met een tandarts door Jaap Robberts aangeduid met de naam Tita. Het gezin Robberts en deze Tita verhuisden eind 1942 naar Maarn. ,,Ik heb de saaie eerste jaren van mijn leven in Maarn helemaal ingehaald. Van mijn tiende tot mijn vijftiende had ik erg veel vrijheid.’’

Nadat het gezin in augustus of september 1943 door de Duitsers uit de huurwoning Heycop, tegenover de katholieke kerk, was gezet, wist stiefvader Tita voor elkaar te krijgen dat hij een stukje van het zeven hectare grote terrein mocht gebruiken voor zijn kippen. Het terreintje werd omheind en binnen een dag werd er een kippenhok gebouwd waarin het gezin enkele weken sliep. Later werd er een woning gebouwd. Stiefvader Tita liet daarvoor een loods met asbest platen uit Twello komen. Om de loods moest een stenen muur worden gemetseld. Timmerman Bos van de Maarnse Grindweg hielp bij de bouw van de woning. Stiefvader Tita haalde de kalkzandstenen voor de woning uit Langbroek. In ruil voor de stenen kreeg de eigenaar van de zandsteenfabriek een kunstgebit.

Jaap en zijn broer Henk moesten zorgen voor de bemesting van de groentetuin. ,,We verbouwden er aardappels, peulen, kolen, spruitjes, bonen en ook tabak.’’ Water werd opgepompt uit de grond. Er liepen twee biggen, geiten en kippen. ,,Aardappelschillen voor de biggen haalden we in een Duits legerkamp in wat nu het Poortse Bos is.’’ In de noodwoning woonden drie onderduikers, die allemaal de oorlog overleefden.

In Maarn gingen de broers Robberts naar de christelijke lagere school en zaten in de klas bij meester Blankestein. ,,We waren stadsjongens. We liepen aanvankelijk op bruine schoenen en werden uitgescholden voor ‘Kakkeschoen’. Op 11 mei 1944 maakte Jaap de begrafenis mee van de 7-jarige Fijckje Bosman, een meisje dat overleed aan difterie. ,,Zij was het zusje van één van mijn vrienden. De hele school kwam zingen op de begrafenis. Het heeft een ongelooflijke indruk op me gemaakt.’’

Jaap en zijn moeder werden in januari 1945 door een Duitse officier met de dood bedreigd. Ze waren op weg naar een boerderij in Woudenberg om daar voedsel te halen. Een Duitse officier hield ze aan en zei dat ze daar niet mochten komen. ,,Daar stond de doodstraf op.’’ De officier zette Jaap en zijn moeder tegen een boom en richtte zijn geweer op de twee, maar deed vervolgens niets en ging weg.

De jongens hadden een ongewone jeugd. Op de Koeheuvels deden ze mee als de Duitsers er hun sluipoefeningen hielden. Bij het Duitse legerkamp in Maarn stalen de broers geweren, waar ze mee speelden. ,,De geweren hadden we in het bos verstopt.’’ Één van de onderduikers bij hun thuis, Frans Bos, bleek ondercommandant van de BS te zijn en kwam enige dagen na de bevrijding de geweren ophalen.

Naarmate hij ouder werd, keerde Jaap Robberts met grote regelmaat terug naar Maarn. ,,Ik had er heimwee naar.’’ De afgelopen 20 à 25 jaar kwam hij er zo wat jaarlijks. Tijdens bevrijdingsdag 2010 wil hij het dorp opnieuw bezoeken. Robberts zou graag in contact komen met mensen met wie hij als kind moet hebben gespeeld. Mensen die contact willen kunnen mailen: jaaprobberts@gmail.com

advertentie
advertentie