Heuvelrug Natuurlijk: Kleine plevier heeft oog voor ontginning

26 juli 2012 om 00:00 Achtergrond

Bij de ingang naar de wandelroute door de Amerongse Bovenpolder West bestaat sinds enkele jaren een prachtig plas-drasgebied. De wandelroute (ook opgenomen in mijn ‘Tien Heuvelrugse Wandelroutes’) loopt honderden meters langs de oeverlijn. In deze tijd is daar een keur aan kleurige vogels te zien: bergeenden, lepelaars, soms kluten, zomertalingen, maar ook kleiner grut als de kleine plevier komt er voor. Vooral tot augustus.

Herkenning

De kleine plevier lijkt wat op de vlug dribbelende, koddige strandplevier. Koddig, omdat de laatste vaak de opkomende brekende golf op het strand tracht voor te blijven. De kleine plevier is niet zo bedrijvig. Die staat meer stil dan op zoek te zijn naar waterinsecten, spinnetjes en kevertjes die uit het slik of de lage, natte begroeiing worden opgepikt. In het binnenland kan de kleine plevier gemakkelijk verward worden met de iets grotere bontbekplevier. De laatste heeft een oranje snavelbasis en geen geel oorringetje. Het oogringetje heeft de kleine plevier de volksnaam citroenvogeltje opgeleverd. De kleine plevier is een zomervogel.

In aantal noemt de Vogelatlas (2009) een breedte van 600-1100 broedparen. De bijna verdubbeling wordt gemotiveerd met hun kortdurend wisselend gebruik van leefomgeving. Door steeds te verkassen zijn ze moeilijk in kaart te brengen.

Met slechts 14-15 cm (formaat mus) is deze plevier het kleinste steltlopertje. De kleine plevier lijkt zich ook van de mens weinig aan te trekken bij zijn bezigheden. Hij kiest bij voorkeur nieuwe baggerplekken met fijn aflopende slikranden, graag met opgehoogde eilandjes om er te kunnen broeden. Aan die voorwaarden is voldaan op de plaats waar ik ze het meest zie. Kan me overigens niet aan de indruk onttrekken ze in voorbije jaren in aflopend aantal daar te hebben waargenomen. Zouden ze zo wispelturig zijn dat ze steeds naar nieuw aangelegde plasjes op zoek zijn? Jawel. De Vogelatlas vermeldt dat de aantallen broedparen in het verleden hoger zouden zijn. Ze wijt dat aan de enorme stads- en wijkuitbreidingen, die na de Tweede Wereldoorlog in ons land veelvuldig te zien waren. Met daarna bedrijventerreinen langs snelwegen. Op die schaal zie je die uitbreidingen van bouwplaatsen in onze omgeving nu nauwelijks meer.

Het nest is een kuiltje in het zand tussen wat lage begroeiing. De vier eitjes worden door het paartje gezamenlijk bebroed. De jonkies fourageren direct zelf zoals we dat kennen van andere steltlopers als de kievit. En net als de kievit leidt moeder een belager om de tuin door klaaglijk geschreeuw, terwijl ze een lamme vleugel of gebroken poot voorwendt.

De jongen worden onder moeders warme vleugels gekoesterd als een broedse kip. Ze krijgen een strikte opvoeding en blijven graag lang in de buurt van hun ouders, ook als ze na een week of vier vliegvlug zijn. In de vlucht tonen de bovenvleugeltjes egaal goudbruin. Het geluid is ‘pie-oe’, ook in de vlucht.

Tekst: Kees de Kroon

Foto: Jan van der Greef

advertentie
advertentie